Er was ooit een denker geweest die in de 19e eeuw geboren werd, en die de diepere roerselen en krachten in de menselijke existentie bestudeerd had. Hij hield zich vooral bezig met het ontdekken van de kracht binnen de eigen psyché, en dat in de diepste wateren van de ziel de meest zuivere krachten verborgen lagen. Hij verzette zich tegen het strikte rationalisme zoals door de filosoof Hegel voorgesteld werd en keerde terug naar de diepere lagen van de levende psyché. Hij verzette zich ook tegen het strenge dogma van de kerk en stelde dat een ware religieuze ontwaking niet op deze wijze kon gebeuren, maar slechts door in te geven tot de opwellende krachten van binnenuit. Hij geloofde niet veel in conformiteit en maatschappelijke tendensen, en was zeer individualistisch georiënteerd. Hij beschreef via mythologische processen de benadering naar het Zelf als belangrijk psychologisch doel. Hij geloofde in de ontwikkeling van de mens van een aards bestaan naar een hogere ethische en religieuze bewustwording. Van kinds af had hij urenlange discussies over religieuze zaken met zijn vader gehad, en dat had zijn ziel van jongs af gerijpt. Vervolgens had hij een veel oudere ziel ontwikkeld dan de meeste van zijn schoolvrienden en kennissen, hetgeen hem tot een buitenbeentje maakte. Hij speelde graag met verschillende perspectieven door verschillende personages te beschrijven in zijn werken. Hij was een voorloper om angst te omschrijven als een gezonde psychische toestand die verandering teweegbrengt en niet per se een pathologische reactie hoeft te zijn. Hij geloofde dat in iedere gezonde psychische ontwikkeling een punt bereikt wordt dat je puur op je eigen krachten moet vertrouwen om een hogere ontwikkelingsfase te bereiken, en niet aan de externe omstandigheden moet refereren.
Deze beschrijving komt zeer dichtbij de psychiater Carl Jung (1875 – 1961), maar eigenlijk gaat het hier om de Deense theoloog Søren Kierkegaard (1813 – 1855). Ik wil hiermee aangeven hoe veel deze denkers op elkaar lijken en besloot hier mijn scriptie aan te wijden.
Toch is interessant dat Jung geen kameraad in Kierkegaard kon vinden. Sterker nog, Jung hekelde Kierkegaard. Hij vond hem een zeurderig intellectueel die vanuit zijn studeerkamer zijn problemen wilde oplossen en verweet hem dat hij weinig inhoud had. Ook vond hij Kierkegaard niet oprecht en miste in zijn werk “dat stemmetje” dat hij graag wilde horen bij hem.
Het lijkt hier op een wezenlijke Kaïn en Abel strijd dat wij tussen deze twee denkers ontwaren. Waarom Jung zo afwijzend naar Kierkegaard verwijst is iets dat eerder aan speculatie onderhevig is dan aan een goed gefundeerde argument. Het kan zijn dat Jung niet goed op de hoogte was van Kierkegaards precieze benadering, aangezien het enige document dat Jung over Kierkegaard in zijn bibliotheek had een proefschrift was van één van Jungs studenten. Bovendien was Kierkegaard nauwelijks bekend buiten Denemarken indertijd.
Jung had echter wel gedeeltelijk gelijk gehad in zijn kritiek op Kierkegaard als wij in acht nemen de manier waarop Kierkegaard met zijn verloofde, Regine Olsen omging. Hij liet haar namelijk in de steek en weigerde met haar te trouwen. In het Denemarken van de 19e eeuw was het een grote schade geweest voor een vrouw als een verloving verbroken werd. Hij liet haar suïcidaal achter en was er zelf eveneens kapot van, maar vond dat zijn roeping was om een wijsgeer te blijven, en een getrouwd leven zou volgens hem een eind maken aan zijn schrijverschap. Voortaan liet Kierkegaard regelmatig in zijn werk doorschemeren dat hij op een verzoening hoopte met haar, en dat hij ooit met haar in de liefde verenigd zou worden, maar daar was weinig terecht van gekomen. Regine Olsen was ondertussen met een andere man getrouwd en Kierkegaard bracht de rest van zijn leven door als kluizenaar. Hij was overduidelijk in de ban van zijn anima en vond de vrouwelijke gestalten die vanuit zijn onbewuste riepen een belangrijker bron van verbondenheid dan een echte vrouw van vlees en bloed.
Dit excentrieke gedrag zorgde voor veel afwijzing door de Kopenhaagse burgerij en leverde hem meer vijanden dan vrienden op. Desondanks kon hij zich zeer gewild als grappenmaker opstellen bij de gewone mens, maar dat bracht hem geen vreugde. In zijn innerlijke wezen was hij een melancholieke man geweest, evenals zijn vader. Uiteindelijk had hij weinig andere keus dan om een schrijver te zijn, maar de inhoud van zijn werken en gedachten heeft hem tot een der grootste denkers gemaakt van de moderne tijd. De wijsgeer Ludwig Wittgenstein beschreef Kierkegaard als de meest diepzinnige denker van de negentiende eeuw, en zijn nalatenschap valt inderdaad niet te geringschatten. Zijn kennis van de diepere krachten van de ziel geldt als een broodnodige panacee voor de postindustriële productiemaatschappij waarin wij ons thans bevinden, waar verschijnselen als burn-out, depressie en verslaving de mens van zijn spirituele natuur heeft beroofd. Vervolgens gaat de moderne mens over naar massaconformiteit als een poging om aan zijn psychische leemte te ontkomen.
Sommige mensen weten uit wanhoop niet eens dat ze een diepere Zelf hebben, anderen weten niet hoe ze dit Zelf kunnen bereiken, en nog anderen zijn cynisch geworden en trotseren het Zelf door de opgeblazen ego als enige psychische realiteit te beschouwen. Dit zijn de belangrijkste psychische ziektebeelden waar de moderne mens onder gebukt gaat, en Kierkegaard was zijn tijd ruim vooruit geweest om dit grondig in kaart te brengen.
Zowel Kierkegaard als Jung hebben ons geleerd hoe wij dit diepere terrein opnieuw kunnen ontdekken, maar uiteraard was Jung als psychiater veel beter geschikt om hier methodologisch mee te werken. Allebei deze denkers benadrukte het oplossen van de ego om de innerlijke krachten te doorleven, en Het Rode Boek van Jung geldt hier als uiting van deze innerlijke belevenissen. Ook ging Jung met blokjes spelen en herleefde hij zijn verleden hierin tijdens de donkere nacht van zijn ziel, om opnieuw zijn psychische krachten te vinden.
Om kennis van deze denkers te nemen is vrijwel onmisbaar geworden in de tegenwoordige maatschappij, die steeds vreemder lijkt te worden. Er is geen balans meer en geen evenwicht, en het lijkt alsof ieder moment de morele weegschaal gevaarlijk kan kantelen, eerst de ene kant op en dan de andere. Veel mensen zijn tegenwoordig verward en weten geen raad meer. Het materiële leven biedt veel, maar brengt ons niet dichterbij de waarheid.
Vandaar dat kennis van de geest, de archetypes, de projecties, de schaduw en de mythes, de beste garantie lijkt te bieden voor een herstel van evenwicht in ziel, en met een beetje geluk zal de maatschappij vanzelf volgen. Dit is de uitdaging van onze tijd, en aan de moderne Jungiaanse denker. Hoewel Kierkegaard hier evenzeer bedreven in was, was zijn ingeving echter beperkt tot het Christelijke wereldbeeld, en kan slechts vanuit deze grondslag begrepen worden. Het was Jung beter gelukt om een universeel wereldbeeld te creëren, vrij van een bepaalde religieuze overtuiging. En dat maakt hem toegankelijker voor een groter publiek.
Er is een opmars te bespeuren in de maatschappij voor wat betreft interesse in Jungiaanse psychologie, en er is kennelijk vraag naar de kennis die Jung aan de wereld gebracht heeft.
Aan ons ligt nu de uitdaging om deze kennis in werking te stellen en erop te wijzen dat het belangrijkste rijkdom ligt niet zozeer in de materiële wereld, maar juist in de eigen psyché.