In de moderne tijd is het gemeenplaats geworden dat men op zoek gaat naar verschillende therapeuten wanneer een behoefte aan psychotherapie zich aandient. Iedere therapeut heeft een gemeenschappelijke basis waarop de therapie gebaseerd is, maar waaiert algauw uit en gebruikt zijn/haar eigen aanpak. Sommige therapeuten gaan systemisch te werk en zoeken naar hindernissen in de omgeving, anderen gaan gedragskundig aan de slag om onwerkzame gedragingen onklaar te maken, en nog anderen gaan met hun cliënt op een existentiële zoektocht om de oorzaak van hun zinledige bestaan te ontdekken.
De achterliggende veronderstelling is dat geen enkele vorm van psychotherapie een universele toepassingswaarde heeft. Met iedere voorbijgaande tijdsgeest ontstaat er in ieder geval een nieuwe variant van therapie die gestroomlijnd is met de heersende opvattingen. In sommige gevallen is een nieuwe therapie het resultaat van jarenlange onderzoek en wetenschappelijk verantwoord. Anderzijds is therapie een nieuwe presentatie van een veel oudere vorm. Zo zien we hoe een EMDR, oftewel Eye Movement Desensitization and Reprocessing behandeling een vernieuwde vorm van behandeling is die al eeuwenlang door sjamanen wordt gebruikt om trauma te genezen.
Vanuit iedere Zeitgeist ontstaat een bril waardoor er naar de wereld gekeken wordt, en nu ligt het aan de begaafde therapeut om deze bril aan te wenden om de cliënt te helpen de stromingen binnen de eigen psyché te doorzien.
Toch bestaat er een belangrijke overlap in al deze vormen. Freud en Jung waren begonnen met het concept van overdracht in de geneeskunde, waarin de cliënt volledig in vertrouwen wordt genomen door de therapeut en ongehinderd diens psychische ongemakken kan navertellen. De latere psycholoog, Carl Rogers, die het boegbeeld werd van de humanistische tak binnen de psychologie (in tegenstelling tot de psychoanalytici en de behavioristen) baseerde zijn benadering vrijwel alleen op overdracht, hetgeen hij onder de noemer “onvoorwaardelijke aanvaardig” herdoopte.
Anderzijds was het de behavioristische benadering, met diens nadruk op het aan of afleren van bepaalde gedragspatronen, die de andere therapieën naar de kroon stak als meest doeltreffende vorm van behandeling. Het behaviorisme had zijn vroege ontstaan gehad in het laboratorium van Wilhelm Wundt in Leipzig, maar werd later gepopulariseerd en lovend ontvangen nadat G. Stanley Hall en zijn kring van intimi in de Verenigde Staten deze stroming verder hadden ontwikkeld. Het was vooral de Harvard University psycholoog B.F. Skinner die de eer opstreek als grondlegger van het moderne behaviorisme. Zijn bekende essay “Utopia” was een futuristisch verhaal waarin hij van iedereen een edele mens kon maken puur door in te grijpen en met beloning en strafmaatregel die voor het individu op maat gemaakt werd. Zijn overmoed bracht hem tot de spreuk dat hij van iedere mens “een dokter of een dief” kon maken, afhankelijk van de blootstelling aan de directe omgeving.
We weten inmiddels dat dit beeld van Skinner zeer overdreven simplistisch is, en geenszins rekening houdt met de eindeloze subtiliteiten en krachten waar de psyché uit bestaat. Bovendien bestaan de opvattingen binnen één cultuur ook uit menige tegenstrijdigheden waar geen ingrijpende gedragsmatige conditionering antwoord op kan bieden, maar alleen zal dienen om een psychische Frankensteinmonster van de mens te maken. Er dient ook beroep gedaan te worden op psychische realiteiten zoals moraliteit, spiritualiteit en esthetische gewaarwordingen die evenzeer een plaats hebben in de biosfeer van de ziel. Nergens vinden we een duidelijker voorbeeld dan de abominabele MK-Ultra experimenten die in de Verenigde Staten en Canada uitgevoerd werden om de portee van Skinners theorie op de proef te stellen. Het verhaal A Clockwork Orange, dat door de getalenteerde filmproducent Stanley Kubrick tot een moderne filmklassieker gemaakt werd, diende als een forse kritiek op deze skinneriaanse benadering. Ook de succesvolle behavioristisch gebaseerde cognitieve gedragstherapie die tot op heden de norm is in de reguliere psychotherapie, is niet gevrijwaard van mankementen, aangezien het lijkt alsof de foutieve aannamen die een depressie of angst aangezet hebben na afloop van de behandeling weer terugkomen.
Het voornaamste verschil van de jungiaanse therapie met andere varianten is de focus binnen de psyché. Bij cognitieve gedragstherapie wordt van boven naar beneden gewerkt. De cognitie dient als speurder die op zoek gaat naar foutieve aannames die op het randje van het bewuste liggen. Een foutieve aanname is bijvoorbeeld de zwart/wit opvatting dat als iets niet 100% perfect is, dan is het een totale mislukking, of jezelf een persoonlijk verwijt maakt over iets dat eigenlijk buiten jouw beheer ligt. Zodra dergelijke foutieve aannames gevonden zijn die een depressie veroorzaakt hebben, is het de bedoeling om deze met de realiteit te testen of het werkelijk nodig is dat deze aanname nog steeds deel van de psychische huishouding moet uitmaken, en hiermee kan een cliënt zich aan een depressieve of angstige gedachtepatroon ontworstelen.
Bij de jungiaanse benadering wordt meteen de diepte ingedoken. Deze ingrijp werkt van beneden naar boven, en de cognitie wordt voorlopig niet geraadpleegd. De cliënt gaat puur op het gevoel af en zoekt contact met de beelden en hersenspinsels die erbij horen. De veronderstelling is dat vanuit de diepte een ongemak zich kenbaar maakt, en zodra dit ongemak aan het bewuste gebracht wordt, veroorzaakt dat een verschuiving in de energie van de cliënt. Deze energie gaat weer stromen en de cliënt voelt zich opgelucht, terwijl de hogere denkfuncties nauwelijks ter berde kwamen.
Het mooie van de jungiaanse benadering is dat deze de moderne mens opnieuw herinnert dat de psyché uit vele lagen bestaat waar wij in het alledaagse leven geen verbintenis meer mee hebben. Juist in een tijdstip waarin belangrijke mythes ten overvloede op de bioscoopdoek gezien kunnen worden, zijn ze in het hart van de mens stil geworden. Wij zien ze als gewone verhaaltjes zonder te beseffen dat ze juist een spiegel zijn van deze diepere roerselen. Wij genieten van deze beelden als plaatsvervanging om te compenseren voor het oor dat niet meer naar binnen luistert, en het oog dat niet meer naar binnen kijkt.
Door opnieuw het jungiaanse model te implementeren kan hoopgevend zijn aan mensen die geen baat hebben kunnen vinden bij de reguliere psychotherapie. Cognitieve gedragstherapie is goed om het onkruid van onjuiste gedachten te wieden, maar trekt ze niet uit bij de wortel, vandaar dat ze weer “teruggroeien”. De dieptetherapeutische benadering is meer geschikt om van onderaf te werken, en het is niet verwonderlijk dat er een terugkeer te bespeuren valt in de analytische therapieën waarvan de lange termijn voordelen de cognitieve gedragstherapie voorbij beginnen te streven. De Engelse krant The Guardian maakte er ook meldingvan enkele jaren geleden.
Het eindresultaat van deze behandeling kent vele namen. De Boeddha sprak van verlichting, Jung sprak van individuatie, de dichter Goethe sprak van aperçu, de christen spreekt van vereniging met Christus, en Maslow sprak van zelfverwerkelijking.
Het valse licht van atheïstische denkers zoals Sartre – waar ik zelf jarenlang in geloofd heb – verstomt bij de inzichten van deze ingewijden van de ziel.
Net als de elfjarige Jung opeens zijn individuatie had ervaren, breekt het hoogste bewustzijn weleens door en herinnert ons dat we in staat zijn boven onszelf uit te stijgen en het Zelf te beleven. Dat is uiteindelijk de meerwaarde van de jungiaanse benadering. De externe realiteit verandert misschien niet, maar de interne realiteit ondergaat een aardverschuiving, en neemt dan de externe wereld mee.
Daar heeft Goethe ter afsluiting een mooie beschrijving van gegeven: “Zo’n aperçu verschaft de ontdekker de grootst mogelijke vreugde, omdat het op oorspronkelijke wijze op het oneindige duidt, het heeft geen tijdsverloop nodig om te overtuigen, het ontspringt in één keer volledig aan het ogenblik”[1].
En daar kunnen de andere stromingen amper tegenop.
[1]Geciteerd uit Goethe: Kunstwerk van het levenvan Rüdiger Safranski (2015). Uitgegeven door Atlas Contact.